o.,
1. (w. g.) heerschappij over de grond;
2. een uitgestrektheid gronds waarover gezag wordt geoefend, een rijk, een heerlijkheid, een jurisdictie enz. : hij werd buiten het grondgebied der stad gebracht; wij bevonden ons op Belgisch grondgebied; afstand of ruiling van grondgebied, van een stuk rijksgrond; — vreemd grondgebied, waar een vreemde meester is; — neutraal grondgebied, dat niet in een strijd betrokken is of mag worden:
3. (fig., w. g.) terrein, veld: de huishouding behoort tot het grondgebied der vrouw; de redenaar kwam vervolgens op militair grondgebied, handelde over krijgszaken.