v. (-en), GRIETJE, o. (-s),
1. de verkorte vrouwennaam Margareta ; — (spr.) we moeten elkander geen Grietje (gewoonlijk : Mietje) noemen, elkander geen kool verkopen, maar de dingen bij hun rechte naam noemen : — een boze (Zuidn. dolle) Griet, een boos, kwaad wijf;
2. (volkst.) meisje, inz. met betr. tot haar uiterdijk, haar bekoorlijkheden ;
3. appelsoort, ook Margriet genoemd: Zeeuwse grieten.