Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Fleur

betekenis & definitie

I. (<Fr.), m., g. mv.,

1. bloeiende toestand, bloei, bloeitijd : de fleur der gezondheid; in de fleur zijner jaren; de vereniging is nog in volle fleur;
2. opgewekte stemming; vrolijke levendigheid: hij is recht in zijn fleur, heeft het naar zijn zin; zijn fleur in iets hebben, er zijn draai in hebben;
3. frisse bekoorlijkheid: zo’n bloemetje geelt wad fleur aan de kamer;
4. ongereptheid, frisse glans : de fleur is er af ;
5. de fine fleur, de bloem, het puikje.

II. v. (-en), (viss.) zetlijn aan de top van een hengel, voorzien van een klosje met opgewonden lijn die afloopt als de vis het aas grijpt (voor snoek en andere grote riviervis).

< >