Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Flappen

betekenis & definitie

(flapte, heeft geflapt),

1. (gew.) klappen, slaan; een klappend geluid maken: de deur flapt; hij flapte hem om de oren; — met geraas werpen: iets op de grond flappen; — naar binnen flappen, (een glas) snel uitdrinken;
2. (gemeenz.) hij flapt er maar alles uit, hij zegt alles wat hem voor de mond komt, of ’t past of niet; hij zegt zonder nadenken al wat hij denkt.

< >