(<Er.), v. (-en),
1. vermogen, inz. in het mv.: geestvermogens;
2. (R.-K.) bevoegdheid omtrent rechtsmacht;
3. elk der hoofdafdelingen met de daarvoor aangewezen hoogleraren waarin het onderwijs aan een hogeschool gesplitst is: de meeste hogescholen hebben vijf faculteiten: godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid, geneeskunde, letteren en wijsbegeerte, wis- en natuurkunde; een hoogleraar in de medische faculteit; — als college : een -proefschrift voor de faculteit verdedigen;
4. (meton.) de studenten die in dezelfde faculteit studeren: de philosophische faculteit van het Leidse studentencorps; de praeses der faculteit.