Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Egel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. geslacht van spitsmuisachtige insectenetende zoogdieren (Erinaceus), inz. E. europaeus, inheems, van boven met stijve korte borstels bezet; in gevaar rolt hij zich als een bal te zamen en zet de stekels overeind;
2. kaardrol, arbeidsrol (zie ald.).

< >