(dorste, heeft gedorst),
1. korrels of zaad van veldvruchten (inz. graankorrels) met een dorsvlegel of -machine uit de aren, halmen, peulen enz. slaan: graan, karwij dorsen; — (fig.) hooi dorsen, nutteloos werk verrichten, de moriaan wassen; — (bijb.) gij zult de dorsende os niet muilbanden, de arbeider zijn loon niet onthouden;
2. (Zuidn.) afrossen.