I. (roeide door, heeft en is doorgeroeid),
1. voortgaan met roeien: ze hebben een uur doorgeroeid;
2. verder roeien: we zijn doorgeroeid, zonder hen te wachten;
3. door iets heen of ten einde roeien: we zijn die gracht doorgeroeid;
4. door roeien stukmaken, wonden: hij heeft zich de handen doorgeroeid;
II. (doorroei'de, heeft doorroeid'), zich roeiend bewegen door.