(jaagde of joeg door, heeft doorgejaagd),
1. voortgaan met of verder jagen (met een rijdier of voertuig); voortgaan met op de jacht zijn;
2. jagend doortrekken (in deze bet. ook onscheidbaar): een bos doorjagen;
3. doorbrengen, verkwisten (thans meestal er door jagen, wat geen samenst. is);
4. (Zuidn.) wegjagen, wegzenden.