(gaf door, heeft doorgegeven),
1. verder geven, inz. zó dat een hele reeks van personen het voorwerp in handen krijgt: willen de heren de presentielijst maar doorgeven; — (kinderspel) doorgeven! een klap die A aan B geeft, moet B aan C geven, C aan D enz., de gehele kring rond;
2. (Zuidn.) doorzakken, niet stevig genoeg zijn: die plank geeft door.