(<Fr.), o. (-en),
1. heerlijk bezit; in ’t bijz.: onroerende goederen en rechten de staat of het hoofd daarvan toebehorende: koninklijke domeinen; ontvanger der registratie en domeinen; vgl. kroon-, staatsdomein ; — publiek domein, staatseigendom bestemd voor alg. gebruik (straten, wegen, vaarten enz.); (fig.) een wetenschap, kunst wordt publiek domein, komt buiten de kring der vakmannen;
2. (fig.) geestelijk gebied: het domein der kunst; — dat behoort niet tot mijn domein, tot mijn bevoegdheid of werkkring.