I. DOLLEN
(dolde, heeft gedold),
1. uitgelaten handelen, gekheid maken;
2. met iem. dollen, uitgelaten, wild spelen, stoeien; ofwel hem voor de gek houden;
3. een os dollen, bedwelmen door hem met een moker voor de kop te slaan; ook vis dollen, bedwelmen.
II. DOLLEN (dolde, heeft gedold), (gew.) dolven, rooien: aardappels dollen; — aas dollen, de grond loswoelen om de wormen te vangen, vgl. dolbroek, dolmes; (gew.) hooi dollen, het uit de hooiberg halen, luchten, omkeren en weer in de hooiberg opsteken, om hooibroei te voorkomen.