I. DOL
bn. bw. (-Ier, -st),
1. zinneloos, krankzinnig: 't is om dol te worden ; ben je dol? — buiten zichzelf, inz. van drift, van woede: ik word dol, als ik het zie; de stier is dol; dol van de pijn; razend dol worden op;
2. razend tengevolge van een ziekte, inz. een dolle hond, aan watervrees (rabies) lijdend ;
3. onbezonnen en driest van zaken: zoals een dolleman past: een dol waagstuk; een dolle streek ; een dolle Dries ; — met dolle geweld iets willen doen, per se en onweerhoudbaar; — dwaas, buitengewoon lachwekkend : 't is te dol, ’t kan niet waar zijn ; te dol om alleen, om los te lopen ; — zelfst.: zij zijn door het dolle heen, zij zijn zo uitgelaten, dat zij zich van niets rekenschap meer geven ; — bw. : dol verliefd zijn op iem., totaal opgaan in zijn verliefdheid; — ’t is dol goedkoop, buitengewoon;
4. dol op iets zijn, het buitengewoon graag hebben of doen, er verzot op zijn; — dol op iem. zijn, buitengewoon veel van hem houden, zeer verliefd op hem zijn ; (ook) zeer boos op hem zijn;
5. (fig.) de dolle kant, ben. voor de ronde kant van stolpdeuren of -ramen ; — die schroef is dol, de schroefdraad is versleten, hij pakt niet meer ; — (gew.) die grond is dol, te doorweekt om bewerkt te kunnen worden;
6. (van planten) vergiftig : dolle kervel; dolle bessen ; — niet eetbaar, in tegenst. met tam: dolle kastanje ; dolle peen ;
7. afkorting voor dolprettig enz.: die partijtjes waren dol; muziek vond ze dol; dolletjes, zalig (meisjestaal); — dat is niet zo dol, nogal onpleizierig.
II. DOL
m. (-len), (Zuidn.),
1. benaming voor de verschillende soorten van spitsmuizen (Sorex);
2. benaming voor de blauwe vleesvlieg, bromvlieg.
III. DOL
m., g.mv.,
1. (gew. en Zuidn.) last, moeite;
2. uitgelaten pret;
3. werkstaking.
IV. DOL
m. (-len),
1. pin op of holte in het boord waarom resp. waarin een riem zich bij het roeien beweegt; —
2. (gew.) krom handvatsel aan een zeisboom ;
3. pin op een rad of schijf w'aarmee een beweging overgebracht wordt:
4. halfcirkelvormige uitstekende rib passende in een sleuf: trottoirband wordt meestal met hollen en dollen gelegd.
V. DOL
v. (-len), vormloze of zonderling gevormde hoed.