Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dok

betekenis & definitie

I. DOK

o. (-ken),
1. gegraven, van sluizen voorziene kom waarin men schepen opneemt om ze na te zien en herstellingen te doen ondergaan ; — droogdok, dok waaruit het water weggepompt kan worden; — drijvend dok, bakvormig toestel dat men in het water kan laten dalen en rijzen, en waarin schepen binnen kunnen varen en dan boven water gebracht worden;
2. dokken (angl.), havens.

II. DOK

v. (-ken),
1. strowis met dichtgebonden kop die men tussen de kieren der pannen steekt, om het dak beter dicht te maken ;
2. kleine dikke zuil met kroonlijst zoals ze samengevoegd worden tot een balustrade.

III. DOK

m. (-ken), (Zuidn.) slag, stomp.

< >