(<Lat.), v. (-s, ...tiën).
1. verbinding; vriendschappelijke betrekking, inz. handelsbetrekking: in connectie staan, treden met, connecties aanknopen; — kennis, invloedrijke betrekking: hij heeft overal connecties (in deze bet. ook in toepass. op de personen tot wie men in betr. staat).
2. samenhang, b.v. van tweegedingen.