(<Lat.), bn. bw.
1. als vorm voorstelbaar, aan een vorm of voorwerp gebonden (tgov. abstract): „papier” is abstract, „een papier” concreet; een concreet begrip; — thans veelal in de beperkte zin van stoffelijk: een brief is abstract als inhoud, concreet als stuk papier; — vand. een concreet zelfst. nw., dat een stoffelijk ding noemt.
2. werkelijk bestaand: een concreet geval; een concreet voorstel, omlijnd, duidelijk, bepaald; — een concreet getal, in cijfers uitgedrukt; — zich concreet uitdrukken, in positieve
ondubbelzinnige bewoordingen.