(bukte zich, heeft zich gebukt),
1. het lichaam geheel vooroverbuigen, inz. om bij iets lagers te komen: (zich) bukken om iets op te rapen (dieper dan buigen); wij moesten bukken om door het lage poortje
te komen ; — gebukt gaan, met het hoofd voorover gebogen ; — hij gaat gebukt onder veel zorgen, veel zorgen drukken hem ;
2. (fig) zwichten, zich onderwerpen : voor het wapengeweld bukken; onder de dwingelandij bukken; hij weet van bukken noch buigen ;
3. duiken met het voorste deel (van een kanon wanneer het afgeschoten wordt).