m. (-nen),
1. (vroeger op oorlogsschepen) onderofficier, belast met het toezicht op al wat de grote mast aanging; (thans) onderofficier belast met de wachtdienst, met algemene diensten en met de behandeling van varende sloepen; — (op koopvaardijschepen) de leider der bemanning en hoogste onderofficier; — (op de landswerven) die na de hoogbootsman het toezicht en bestuur heeft over de takelzolder en tevens op het toetuigen en gedeeltelijk uitrusten der schepen.
2. (in alg. zin) iemand die goederen en passagiers naar voorbijvarende schepen brengt of er af haalt.
3. bootsmannetje, zekere soort van waterwants (Notonecta glauca).