I. 1. m. (-s),(Zuidn.) iem. die met bollen naar de stek bolt; lid van een boldersgilde.
2. werpbol.
II. m. (-s), (scheepst.) gestel van twee palen of grote klamp om trossen of kettingen aan vast te maken; — hout waarlangs de reep schuift op een pont.
III. m. (-s), (gew.) brileend, -duiker, beider.
IV. v. (-s), beschuitbolder.
V. BOLDER(D), v., de gemene bolderik.