Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Boffen

betekenis & definitie

(bofte, heeft geboft),

1. met een doffe slag doen neerkomen: iem. van boven -naar beneden boffen.
2. (gew.) weigeren een koop gestand te doen, de koop breken en rouwkoop geven.
3. (w. g.) stil van ’t kantoor blijven, van een ambtenaar gezegd.
4. door de fortuin begunstigd worden, geluk hebben: hij boft; — een buitenkansje hebben, (ook) er goed afkomen, geen straf krijgen: daarmee heeft hij geboft; bij een examen boffen, het gelukkig treffen; niet iedereen boft zoals hij, komt zo spoedig vooruit.
5. (Zuidn.) pochen, hoog opgeven van zichzelf en het zijne roemen, stoffen; (kaartspel) roemen.

< >