v. (-en),
1. toestel van kurk, hout of hol metaal, met touw of ketting aan een anker verbonden om de plaats aan te wijzen waar dit ligt; de boei laten zwemmen, drijven;
2. bepaald soort van baken ter aanduiding van het vaarwater op rivieren of langs de kust; vgl. gas-, lichtboei; — ook : reddingsboei; — ook ter afbakening van een wedstrijdbaan bij een zeil- of roeiwedstrijd : het eerst aan de boei komen, zijn; de boei maken, er omheen gaan ; — de boei pakken, bij het draaien als steunpunt gebruiken ; — een kop, een kleur als een boei hebben, krijgen, vuurrood zien, worden, fel blozen.