Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bodemloos

betekenis & definitie

bn.,

1. eig. van vaten, manden, kisten enz. : zonder bodem, van onderen open; — meest fig. : een bodemloze mand, gewoonlijk een bodemloos vat, die nooit gevuld kunnen worden, in ’t bijz. gezegd van een altijd ledige geldkist; vat der Danaïden; onuitvoerbare zaak, onmogelijk werk; een bodemloos vat vullen, een onbereikbaar doel vruchteloos najagen ; hij is een bodemloos vat, iem. die alles doorbrengt; — een bodemloze put, gezegd van zaken waaraan veel geld yerkwist wordt;
2. (van een afgrond, de zee) onpeilbaar diep;
3. (van begeerten) onverzadelijk.

< >