Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Blak

betekenis & definitie

I. BLAK

bn.,

1. (gew.) effen, vlak, kaal: het blakke veld, waar men ver zien kan ; — het veld staat blak, blank, onder water; — de blakke zee, open, bloot; (ook) blak en bloot;
2. volkomen stil op zee ; ook : de zeilen liggen blak, slaan wegens gebrek aan wind;

II. zn., in te blakke komen, te voorschijn komen (jagerst.).

II. BLAK

v., (boekdr.) zekere Gotische lettersoort.

< >