(draaide bij, heeft en is bijgedraaid),
1. bij werken (van draaiers);
2. (zeew.) de zeilen zo brassen dat het schip niet meer vooruitgaat (inz. om een ander schip te naderen); ook absol.: de kapitein liet bijdraaien ; — (fig.) minder koppig worden, langzamerhand toegeven, inschikkelijk, meegaande worden.