bn. (-er, -st),
1. smetstof aan andere lichamen meedelende, aanstekelijk: een besmettelijke ziekte; — (scherts.) ik ben niet besmettelijk, ge kunt gerust bij me komen; — oneig. van geestelijke toestanden, gewoonten en zedelijke gebreken: een besmettelijke danswoede.
2. licht besmet, bevuild kunnende worden: wit is erg besmettelijk.