o. (-ten),
1. (timm.) houten bekleedsel: eiken beschot of lambrizering in een kamer; het beschot van een sluisdeur.
2. afscheiding, inz. van planken tussen twee ruimten.
3. (landb.) opbrengst van veldvruchten, inz. van graan en aardappelen: een goed beschot opleveren.