bn. bw. (-er, -st),
1. vervuld v. schaamte; zich schamende over iets dat men zelf doet of van anderen ondervindt: iem. beschaanul maken; daar stond hij beschaamd en verlegen; — met beschaamde kaken, blozende v. schaamte, beteuterd, verlegen.
2. (Zuidn.) schuchter.