Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bellen

betekenis & definitie

(belde, heeft gebeld),

1. de bel doen luiden,

aanschellen: heb je al gebeld?

2. een signaal met de bel geven, waarschuwen: de fietsrijder belde, maar het was te laat, de oude vrouw werd aangereden.
3. door een bel roepen of wekken: de meid bellen; iem. bellen; zich laten bellen.
4. een tijd bellen (in scholen en fabrieken), door te bellen aankondigen, dat een zekere tijd gekomen is; — (R.-K.) de Sanctus, consecratie, de benedictie bellen, het teken aangeven voor deze delen der mis en voor de zegen met het Allerheiligste.
5. telefoneren.
6. (gew.) (van haver) in de bellen schieten.

< >