bn.,
1. (vero.) niet vers meer: bekaaide vis ;
2. (gew'.) beduusd, verlegen : er bekaaid van staan ;
3. er bekaaid afkomen, er slecht afkomen, de kous op de kop krijgen ; bekaaid uitkomen, bedrogen;
4. (gew.) bekaaid zijn, in de war;
5. (gew.) verkeerd in ’t alg. : een bekaaide zomer, als ’t veel regent: — een bekaaide kamer, waar de meubelen niet behoorlijk geschikt staan;
6. (Zuidn.) dronken.