(begunstigde, heeft begunstigd),
1. gunst bewijzen aan, bevoordelen: vrienden, kennissen begunstigen; — een winkelier begunstigen, hem de klandizie gunnen, bij hem kopen; — met een ridderkruis begunstigd worden, begiftigd; — (fig.) gunstig zijn voor — (om iets te doen slagen): prachtig weder begunstigde de tocht; een donkere nacht begunstigde de smokkelaars, beschermde hen voor het wakend oog der kommiezen;
2. bevorderen, aankweken (neigingen, handelwijzen).