(begrootte, heeft begroot),
1. bij schatting bepalen hoe groot iets is of zal worden (onkosten, een ruimte, een afstand); voorlopig berekenen: een werk begroten; de (on)kosten begroot ik op honderd gulden; het aantal doden begroot men op meer dan duizend;
2. (gew.) dat begroot mij te veel, dat komt mij te duur uit; — dat begroot mij om hem, dat spijt mij voor hem, doet mij leed om hem;
3. (gew.) zich begroten (met iets), iets nemen waarop men geen recht heeft: zou hij zich daarmee willen begroten?