(begroeide, is begroeid),
1. (overg.) groeiende bedekken: brandnetels begroeien dat gehele stuk land; passief: met groeisel bedekt worden: zijn gehele lichaam is met haar begroeid; de straat is met gras begroeid; een met klimop begroeide toren; — zie ook Begroeid;
2. (onoverg.) door groeien met iets bedekt worden (met gras, haar enz.): de weide begroeit goed; — (spr.) een rollende steen begroeit niet, blijven doet beklijven, wie fortuin wil maken, moet niet telkens van betrekking enz. veranderen.