Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Beëlzebub

betekenis & definitie

m.,

1. oorspronkelijk een god der Pheniciërs en Syriërs, door de Israëlieten tot een demon of duivel verlaagd, en naar hun opvatting eigenlijk een „drekgod”, de heer der afgoderij;
2. dat is een echte, rechte Beëlzebub, iem. voor wie men recht bang zou worden, iem. die iedereen afsnauwt;
3. (-s), Zuid-amerikaanse aap uit het geslacht der brulapen, die zich.

zeer behendig met zijn lange staart weet vast te grijpen aan boomtakken.

< >