(bedilde, heeft bedild),
1. eigenlijk: bebabbelen; (bij uitbr.) bevitten, min of meer gezochte aanmerkingen maken: ik laat mij niet bedillen, ik duld niet dat men mij wil terechtwijzen bij al wat ik doe;
2. (gew.) iets bedillen, bescliikken, beredderen; — de keuken bedillen, besturen,