(aasde, heeft geaasd),
1. (van dieren) iets als prooi begeren, zoeken, en vand.: zich er mee voeden: de sperwer aast op allerlei klein wild;
2. (fig.) hebzuchtig naar iets verlangen: neven en nichten aasden al op de erfenis;
3. de hengel van aas voorzien;
4. (Zuidn.) (overg.) voeren: de vogels azen hun jongen.