(<Fr.), o. (-en),
1. beslaglegging op goederen ; —
2. (veroud. alleen nog in de spreekt.) gijzeling, beslag; —
3. voorlopige aanhouding van een verdachte : iem. in arrest nemen, houden, in arrest zitten ; huis van arrest;
4. (milit.) een bepaalde soort van krijgstuchtelijke straffen: drie dagen arrest; de officier heeft (kamerarrest, mag niet uitgaan; — (zeew.) arrest onder het halfdek, waarbij een schepeling onder toezicht van een schildwacht onder het halfdek wordt geplaatst; — arrest met, zonder accès, licht, zwaar arrest; — (Zuidn.) schooltuchtelijke straf: twee uren arrest krijgen, twee uren buiten schooltijd op school moeten doorbrengen en strafwerk maken; —
5. uitspraak van een gerechtshof of van de Hoge Raad ; in tegenstelling met vonnis (uitspraak van kantongerechten en rechtbanken): bij arrest van 17 Maart 1884.