o.,
1. neiging bij sommige natuurvolken -om levenloze dingen als door geesten van overledenen bezield te beschouwen en te vereren;
2. (wijsb.) leer volgens welke de ziel de oorzaak is niet alleen van de werkzaamheid van de geest, maar ook van alle levensfunctiën (Stahl 1600—1734, Schelling);
3. spiritistische werking buiten het lichaam om.