v. (-en),
1. naar het Germaans volksgeloof een wichelares, ingewijde in geheime kunsten;
2. de op een kleine, verschrompelde mensengestalte gelijkende wortel der mandragora, waaraan in de Middeleeuwen en later grote toverkracht werd toegeschreven, veelal gedacht als gegroeid onder een galg uit het zaad van een gehangene ;
3. Zuideuropese plant tot de Solaneeën behorende, verdovend en bedwelmend, Mandragora officinalis ; — wilde alruin, Aliium victoralis.