Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Aloë

betekenis & definitie

v. (-’s),

1. lelieachtig plantengeslacht, in Afrika inheems ;
2. (apoth.) het ingedampte sap, gevloeid uit de dwars doorgesneden bladeren van de onder 1. genoemde planten, donkerbruin en gemakkelijk te breken, werkt sterk purgerend, bloedverdunnend, bevordert de menstruatie, zuivert de maag enz. ;
3. benaming voor soorten van agave waarvan de vezels tot hennep verwerkt worden ; 4. (bijb.) specerij uit aloëhout bereid.

< >