(<Fr.),
I. tw., kreet om de troepen in de wapenen te roepen bij nadering des vijands, om bij watersnood, brand enz. de belanghebbenden van ’t gevaar te verwittigen;
II. zn. o., de kreet die of het signaal dat alarm betekent: alarm roepen, schreeuwen, geven, slaan (op de trom), blazen (op de trompet), kleppen (met de klok); — loos alarm, alarm zonder noodzaak (meest fig.); — vals alarm, een opzettelijk gemaakt loos alarm;
(bij uitbr.) opschudding, onrust: wat een alarm veroorzaakte die tijding; — op (bij) het eerste alarm, bij de eerste opschudding door een dreigend gevaar gewekt;
3. getier, geraas : maak niet zo'n hels alarm!