Gr. Ai'as, 1. zoon van Te'lamon, koning van Sa'lamis, bijgenaamd de Grote; de dapperste held na AchilLes, vooral nadat deze zich aan de strijd onttrokken had ; hij redt het lijk van Patroclus. Hij bezit een zevenhuidig schild ,,als een bolwerk” (Ilias 7, 219).
In de strijd om de wapenen van AchilTes moet hij voor Odys'seus onderdoen en stort zich daarop in zijn zwaard (tragedie Aias van Sophocles; zie ook Ovid., Met 13,1 vg.); —2. zoon van Oi'leus, bijgenaamd de Kleine, na AchilLes het snelst ter been ; op de terugweg van Troje kwam hij bij een schipbreuk om (Odyss 4de b.; Virg., Acn. 1, 43 vg.).