(<Fr.), m. (-en),
1. vertegenwoordiger, tussenpersoon die op last en in naam van een ander zelfstandig optreedt; — (handel en fin.) vertegenwoordiger van firma’s die op last en voor rekening dezer firma’s zaken doet tegen genot van provisie : een agent voor buitenlandse huizen ; de agent der Utrechtse Brandwaarborgmaatschappij :hoofd van een bijkantoor: agent van de Nederlandse Bank; — een agent te Amsterdam, iem. die voor verschillende buitenlandse huizen als lasthebber optreedt;
2.(bij de politie) dienaar der gemeentepolitie, gerechtsdienaar, beambte belast met het toezicht op de openbare veiligheid enz.: de agenten of de agenten van politie; — geheim agent, politiebeambte zonder uniform, gewoonlijk rechercheur of stille diender genoemd;
3.(in de diplomatie en politiek) persoon die zonder bepaalde titel of rang in een diplomatieke of politieke zending gebruikt wordt; een consulair agent, zie bij C;
agent der Algemene Staten, de ambtenaar der Algemene Staten tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden, inz. belast met het ontvangen der vreemde gezanten; — benaming der Staatsdienaren of Ministers van het Uitvoerend Bewind der Bataafse Republiek, volgens de staatsregeling van 1798.