(wipte af. is en heeft afgewipt),
1. met een wip, met een vlugge beweging naar beneden springen of huppelen: de kat wipte van de tafel af : in een oogwenk was zij de stoep afgewipt;
2. met een wip nedèrvallen : de plank wipte van de stelling af ;
3. naar beneden wippen, met een wip doen vallen: hij wipte mij van de bank af.