Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afwaaien

betekenis & definitie

(waaide (woei) af, heeft en is afgewaaid),

1.waaien in de richting van iets af: de wind woei van ons af, de wind heeft al lang van het land af gewaaid;
2.(van wolken, buien enz.) op de wind afdrijven: de storm waait af, de wind gaat liggen, het wordt stü weder ;

(fig.) de boze bui waait (van mij) af, ik word kalmer ;

3. door de wind weggedreven worden: de boot woei van de wal af; het schip was van zijn koers af gewaaid ; (fig.) van de wal afwaaien, zijn doel niet bereiken, zijn oogmerk missen; — (van stof, zand, sneeuw, bladeren enz.) door de wind weggewaaid worden: er woei veel zand van de weg af ; — (van het water in zeeën, meren, boezems enz.) door de wind naar elders gedreven worden, zodat het waterpeil tijdelijk lager wordt: bij die hevige storm te het water in het meer hier wel tien cm af gewaaid ; het meer te aan de zuidzijde afgewaaid;
4. door de wind weggerukt worden: de storm heeft een heel stuk van het dak afgewaaid ; er is een heel stuk van het dak afgewaaid ; zijn hoed was hem afgewaaid :
5. naar beneden waaien: er woei veel sneeuw van de bergtop af;
6. afhangende heen en weder waaien: de vlaggen die van de torens, huizen en schepen afwoeien;
7. het waait wat (vrij wat, heel wat) af, het waait lang of hevig, er is veel wind : het heeft in de laatste weken heel wat afgewaaid ;
8.overg. (met hebben) weg waaien, doen wegdrijven enz. : een rukwind woei de boot van de wal af; de wind heeft al het zand van de weg af gewaaid; de storm heeft een stuk van het dak afgewaaid; — door een waaiende beweging wegdrijven: met haar waaier woei zij de rook van zich af.

< >