(vrat af, heeft afgevreten),
1. (van dieren, en in platte taal van mensen) iets van iets wegnemen door het op te vreten: de kat heeft een heel stuk van het vlees af gevreten; de bladeren van de struiken, het vlees van de beenderen afvreten; ook : een boompje, een been afvreten. al de bladeren of vruchten van het boompje, al het vlees van het been opvreten;
2. afknagen, -knabbelen: de plint is geheel door de muizen af gevreten ;
3. door een bijtende, knagende of verterende werking allengs van de buitenste delen ontdoen: het koperen plaatje was door de roest rondom af gevreten.