Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afvragen

betekenis & definitie

(vraagde (vroeg) af, heeft afgevraagd), 1.iem. iets af vragen, het van hem vragen, hem verzoeken het te geven of te doen : de overwonnene de degen afvragen ; ik vraag haar plechtig af: richt tussen hem en mij; — iem. een belofte, een bekentenis, rekenschap afvragen, hem verzoeken die te doen of af te leggen; — zich(zelf) rekenschap afvragen (van iets), nadenken over zijn eigen handelingen en bedoelingen;

2. tem. iets afvragen, zich vragende tot hem richten om het te weten te komen; — met nadruk vragen, terwijl men een bepaald antwoord verwacht: hij vroeg mij af, welke oogmerken ik daarbij had; ik vraag u af, of hij juist gehandeld heeft; — (spr.) zo vraagt men de boeren de kunst af. ik ben zo onnozel niet om mij zó te laten uithoren; (Zuidn.) enen boer zijn wijsheid afvragen, te veel willen weten, onbescheiden worden; — tem. zijn stem afvragen, hem vragen hoe hij stemt (bij het nemen van een beslissing in een vergadering) ;
3. zich(zelf) tets af vragen, zichzelf een vraag stellen, nadenken over iets dat twijfel wekt en dat men niet terstond weet op te lossen: dikwijls heb ik mij de reden af gevraagd van zijn zonderling gedrag; ik vraag mij af of ...., wie .. .., hoe ...waarom .... enz. ;
4.(dingen die gevraagd worden) alle tot het laatste toe vragen : toen de rechter in het verhoor alles afgevraagd had ; als de aardrijkskunde afgevraagd is (alle vragen, dat vak betreffende, bij een examen), beginnen wij aan de geschiedenis. [Afvragen voor overhoren (een les) is een germanisme.] .

< >