m. (-s),
1. (w. g.) vilder, afdekker;
2. (gemeenz.) iem. die zich verwijdert als anderen blijven ;
3. (ontleedk.) aftrekspier : de aftrekker van het linkeroog, de spier waarmede men dat oog naar de linkerzijde beweegt ;
4. (reken- en stelk.) het getal dat van een ander afgetrokken wordt;
5. (krijgsw.) werktuig, dienende om de lading uit een vuurwapen te trekken;
6. (tabakst.) ijzeren werktuig, bestaande uit een handvatsel met vier kromstaande tanden en dienende om de oude tabaksakkers om te halen;
7. (Zuidn.) kurketrekker;
8. (plat) onanist.