(tobde af, heeft afgetobd),
1. zich aftobben, zich uitputten door zware inspanning, door overmaat van arbeid, moeite of zorg, of wel, door pijnlijke en afmattende gedachten of gemoedsbewegingen, zich afsloven : het arme schepsel tobde zich af om aan de kost te komen ;
2. iem. aftobben, afmatten door overmaat van arbeid, moeite, zorg : zorgen die de ziel, de geest enz. aftobben ; — zij heeft veel met dat zieke kind afgetobd, dat kind heeft haar veel moeite, zorgen veroorzaakt. Zie ook Afgetobd.