(stuurde af, heeft afgestuurd),
1. (van vaartuigen) zó sturen dat zij zich van een bepaald punt verwijderen : de veerman stuurde de boot van de wal af; de veerman stuurde van de wal af ;
2. wegzenden, wegjagen : iem. van zich afsturen ; de jongen is van de molen afgestuurd; pas op, of ik stuur je van de school af ;
3.een vaartuig op iets afsturen, het daarheen sturen met een bepaalde bestemming : een grotere brander, daartoe weder afgestuurd, strandde tegen de dijk;
4. ergens heen zenden met een bepaalde last of een bepaalde bestemming : zij stuurde er dadelijk de meid op af ; — (w. g.) kogels op iem. of iets afsturen, ze daarheen schieten of werpen, met het doel om te treffen en schade aan te richten ;
5. verzenden : ik heb een pakje af gestuurd, maar het is niet terecht gekomen.