(streek af, is en heeft afgestreken),
I. onoverg., met zijn (w. g.),
1. (gemeenz.) zich wegpakken, maken dat men wegkomt: ik strijk af, hoor, ik smeer hem, ga heen ;
2. op iem. of iets afstrijken, in snelle vaart recht er op afkomen;
3. (van mensen) snel naar beneden komen langs een helling of b.v. langs een touw: hij was langs de taaie koord ter tinnen afgestreken ; — (van vogels en gevleugelde insecten) in snelle vaart van een hoogte recht naar beneden vliegen zonder veel te fladderen: de leeuwerik streek naar het klaverveld af.
II. overg., met hebben,
1. (kledingstukken, sieraden, boeien enz.) een ander of zichzelf van het lijf strijken, zich door strijken er van ontdoen; — iemand de broek afstrijken, ze losmaken en tot op de benen laten zakken, meest om hem een dracht slagen toe te dienen ; — de (zijn) broek afstrijken, (door schippers, boeren enz. gebezigd) nl. om aan een natuurlijke behoefte te voldoen; iem. de kroon, de vlag afstrijken (fig.), tonen hem de baas te zijn;
2. (lucifers) langs een oppervlakte heen strijken om ze te doen ontbranden ;
3. door strijken, of strijkende wegnemen, verwijderen (vuil, kleverige stollen, vochten of lichte voorwerpen), ook : de voorwerpen van het aanklevende vuil, vocht enz. ontdoen : de zalf van een pleister af strijken ; de boterhammen zijn te vet gesmeerd, ge kunt er wel de helft af strijken ; met objectsverwiss. : het mes op het brood af strijken ; een hoed! met een borstel af strijken ; — van een rijpe kuitforel de kuit af strijken, door met de hand langs de buik te strijken ;geld van de tafel af strijken; (gemeenz.) een winstje (voordeeltje enz.) af strijken, het behalen, erlangen; — het overtollige koren van de maat af strijken ; een maat afstrijken (t.w. een maat voor droge waren), nadat zegevuld is, van boven (met het strijkbout of met de hand) vlakstrijken om de overtollige hoeveelheid weg te nemen akkers afstrijken, ze van boven gelijkstrijken en de overtollige aarde verwijderen (vooral in de tabaksteelt gebruikelijk); — stenen af strijken, de verse stenen in de vorm met het strijkhout van boven gladstrijken; — het overtollige beton verwijderen en aan de bovenkant gladstrijken ; — met de rijschaaf het overtollige hout afschaven, totdat dit de vereiste dikte en breedte heeft;
4.het strijken van linnengoed enz. voltooien, alles afdoen wat er te strijken valt; — (abs.) gedaan maken met strijken; — met strijken afdoen : ik heb vandaag wat afgestreken.